Volstrekte zuiverheid, de essentie van liefde en mededogen
Trouw 08-01-2000
Sandra Kooke
Drie hedendaagse componisten en Bach. Louis Andriessen staat ermee op. Daan Manneke komt al los als hij een fuga léést. En bij Joep Franssens brak Beethoven zijn nek.
Op de werktafel van componist Daan Manneke ligt op een maagdelijk wit kleed de pocketuitgave van Bachs meesterwerk ‘Die Kunst der Fuge’. In zijn Amsterdamse pied à terre heeft Manneke geen piano, maar ‘Die Kunst der Fuge’ gaat elke dag open. “Ik lees het, ik hoef het niet te horen. En hoewel ik het nu uit mijn hoofd ken, verfrist het lezen me iedere keer. Door een fuga te lezen, kom ik los van mijn eigen gedachten. Bach opent en geeft ruimte.”
In de werkkamer van Louis Andriessen staan twee Bechsteins. Op een ervan liggen beide delen van het ‘Wohltemperierte Klavier’, met preludes en fuga’s in alle toonsoorten. Andriessen neemt iedere dag enkele maten door. “Het is een soort ochtendgymnastiek. Ik train zo mijn muzikaal bewustzijn. En het erge is dat ik na duizend keer nog steeds dingen tegenkom die ik eerder over het hoofd zag.”
Bach heeft door de eeuwen als inspiratiebron en als studiemateriaal voor componisten gediend. In de twintigste eeuw is dat niet veranderd. Al zijn ons denken, onze smaak en onze muziekinstrumenten veranderd in de 250 jaar die sinds zijn dood zijn verstreken, hedendaagse muziekstukken zijn opvallend vaak op Bach geënt.
Manneke: “Mijn eerste muzikale ervaring was Bach. Er was natuurlijk ook altijd gebruiksmuziek – in de kerk of in de salon – maar dat ervoer ik als een soort omgevingsgeluid. Bij stukken van Bach realiseerde ik mij voor het eerst dat het muziek was.”
De muziek kwam van de hand van een oudere broer en zus die zich onder leiding van pianoleraar Johannes Hartshoorn bekwaamden in de tweestemmige inventies van Bach. Manneke: “Johannes Hartshoorn was een autodidact, een voormalig handelaar in oud ijzer. Hij hield zo ongelooflijk veel van muziek dat hij al begon te huilen bij het opnoemen van de noten van een drieklank. De notennamen hadden een mystieke betekenis voor hem. Pas later ben ik hem gaan begrijpen. Voor deze man telde alleen bach. Verder mochten we hooguit een bewerking van een ariaatje van Mozart spelen. Ik kom uit een orthodox Zeeuws milieu, we hadden thuis geen radio. Daarom kwamen er nauwelijks andere componisten in huis.”
OOk Andriessen kreeg Bach met de paplepel ingegoten. Met een componerende vader (Hendrik) en broer (Jurriaan) werd er altijd muziek gezongen, gespeeld of gefloten in huis. Andriessen: “Van kindsbeen af is mij voorgehouden dat Bach ontzettend goed was. Mijn vader was organist en hoewel de Andriessens katholiek zijn, had mijn vader het diepste respect voor Bach. De protestantse kantjes nam hij voor lief. Hij zei wel altijd: Van de Mattheüs Passion krijg je protestantse billen . Dat vond hij een hele zit. Bij ons stonden de recitatieven daaruit, waarin de evangelist het lijdensverhaal van Jezus vertelt, veel lager aangeschreven dan de koren en de aria’s. Het feitelijke verhaal – de recitatieven – kon je overslaan.”
Voor Andriessen is het van groot belang geweest dat zijn vader organist was. Hij houdt zich al vele jaren intensief met Bachs orgelwerken bezig. Ze hebben een beslissende invloed op zijn werk gehad, zegt Andriessen: “Alle banden van Bachs orgelwerken lagen bij ons thuis, plus de pianobewerking die Max Reger ervan maakte voor vier handen. Tot op hoge leeftijd heb ik die werken met mijn vrienden gespeeld. Nu heb ik twee vleugels en alle orgelbanden dubbel. Zodra hier iemand komt die aardig kan pianospelen, sleep ik hem de trap op om samen te spelen.”
“Volgens mij zit de ziel van Bachs componeren in zijn orgelwerken. Het is een fysiek soort muziek, waarin alle stijlen terug te vinden zijn. Ik hou het meest van de koraalfantasieën. Daarin hoor je tegelijk snelle en langzame muziek. Je hebt de versieringen en zo, en dan komt langzaam dat koraal erin. Die vlugge muziek blijkt óók de koraalmelodie te zijn, maar dan snel gespeeld. Die tegenstelling van vlug en langzaam is een van mijn belangrijkste inzichten geweest van de laatste jaren.”
Sinds de jaren zeventig gaat Andriessens muziek daarover: de canon als niet gelukt unisono. “Dat zit zo: het hoogste wat je kunt bereiken, is samen hetzelfde denken en spreken. In de muziek is dat unisono. Maar dat is ook een beetje saai. Daarom zoek je het conflict en zo kom je uit bij tweestemmigheid. De simpelste vorm daarvan is de canon. Maar bij mij is een canon toch ook het zoeken naar unisono, dat steeds net niet wordt bereikt.”
Er zitten heel veel canons in Andriessens werk, bijvoorbeeld in ‘De staat’ en in ‘De trilogie van de laatste dag’. Ook in het werk van Joep Franssens- die ooit leerling was van Andriessen maar met zijn streven naar rust en harmonie een totaal andere weg is ingeslagen dan zijn energieke, rebelse leermeester – is de invloed van Bach terug te vinden.
Franssens groeide op met de symfonieen en pianomuziek van Beethoven. Hij kreeg op zijn negende van sinterklaas een borstbeeld van Beethoven, dat nog altijd op zijn piano staat, met een gelijmde nek. Hij leerde Bach kennen toen hij via een vriendje bij een jongenskoor terecht kwam. Daarmee zong hij de Mattheüs Passion en dat stuk heeft hij toen jarenlang met zich meegedragen. “Ik zeg altijd: Beethoven heb ik van huis uit meegekregen, maar Bach is helemaal van mijzelf.”
Franssens studeerde eindeloos op de preludes uit het ‘Wohltemperierte Klavier’, vooral op de harmonische verbindingen. Franssens: “De manier waarop hij dat doet, heeft mij geïnspireerd. Dat geldt ook voor het vloeiende, het steeds maar doorgaande, van zijn muziek. Ook de ritmiek spreekt me enorm aan.”
“Voor ik aan een nieuw stuk begin, ga ik altijd nadenken, wandelen en veel muziek luisteren. Toen ik met mijn stuk ‘Roaring Rotterdam’ in die fase was, sloeg ik de partituur open van de Johannes Passion.”
“Ik keek naar de eerste pagina van de partituur en zag opeens mijn stuk voor me. Uiteindelijk is ‘Roaring Rotterdam’ echt op de Johannes Passion gaan lijken, qua ritmiek en motoriek. Het staat zelfs in dezelfde toonsoort. Eén muziekkenner heeft het ook herkend.”
Desondanks zal Franssens Bach nooit citeren in zijn werk. Daar houdt hij niet van. Ook Andriessen heeft dat nog nooit gedaan. Andriessen: “Het is meer de attitude die ik overneem. Net als Bach denk ik bijvoorbeeld veel na over baslijnen of basnoten.”
Manneke gebruikt wel letterlijke citaten van Bach en hij schaamt zich er niet voor. Integendeel, hij schrijft het erbij. “Het is een hommage. Ik doe het niet omdat ik niks beter weet. Het heeft ook te maken met de filosofie in mijn werk. In mijn stukken maak ik archipels, eilanden met een verschillend karakter. Door bruggen te slaan, versmelten de karakters en ontstaat er een nieuw eiland. Soms sterft er een af. Een eiland kan een citaat zijn en dan is het meestal Bach.”
Dit jaar schrijft Manneke, in opdracht van het Nederlands Bach Ensemble, een requiem voor Bach, dat tot in Leipzig, Bachs laatste woonplaats, ten gehore zal worden gebracht. Al lange tijd loopt Manneke rond met het idee van een herdenking van Bach. “Het is de ultieme opdracht. En tegelijkertijd besef ik: aan zoiets begin je niet. Een requiem voor Bach heeft te veel gewicht. Toch heb ik er altijd over nagedacht en het is voor mij heel bijzonder dat ik dat idee echt kan uitvoeren.” Hij heeft nog geen noot geschreven en zoekt nog naar een manier om deze ‘Olympus’ te beklimmen. “Ik zal een achterdeur moeten vinden,” begint hij aarzelend. “Een koraalmelodie die Bach zelf gebruikt heeft, of één losse stem uit een meerstemmig stuk. Daar zou ik een laag muziek van mijzelf overheen kunnen leggen. Ik móet zo’n soort achteringang vinden, want direct door de voordeur gaat niet. Daar verspert Bach de weg.”
De allereerste noot van het stuk lijkt zich aan Manneke op te dringen. Manneke: “E-mineur. De Mattheüs Passion begint ook met het e-klein akkoord en wel op zo’n manier dat ieder e-klein akkoord voor mij naar dat stuk verwijst. E-klein ìs de Mattheüs Passion. Absoluut.”
De Mattheüs Passion, geen componist kan erom heen. Franssens heeft het stuk bestudeerd en ook voor Andriessen heeft het een speciale betekenis. “Mijn vader vertelde tijdens colleges aan de universiteit altijd over de verschillende stijlen in de Mattheüs Passion. De koralen stonden voor de grote protestantse traditie, maar de aria’s waren weggelopen uit Italiaanse opera’s. Qua vorm liggen de passies vrij dicht bij de opera’s van Mozart: recitatief, ariaatje, koortje,recitatief, kwintetje, triootje. Juist daarom heb ik zo’n sympathie voor die man. Hij was zo veelzijdig, had zoveel verschillende manieren van componeren. Het is zo jammer dat hij niet werd aangenomen aan het katholieke hof in Dresden, maar in Leipzig ging werken. Aan het hof werden opera’s opgevoerd. Dat had hij hartstikke leuk gevonden. Dat weet ik zeker.”