Hemelsch
Parool 06-11-1999
Erik Voermans
COMPONIST JOEP FRANSSENS EN DE NIEUWE WELLUIDENDHEID
EEN FESTIVAL voor Nieuwe Spirituele Muziek, georganiseerd door Stichting Gaudeamus, heeft iets provocerends, ik geef het meteen toe, zegt festivalleider Michael van Eekeren. Tien jaar geleden zou zijn plan om in Amsterdam een festival in te richten, gewijd aan de Est Arvo Pärt, de Georgiër Giya Kantsjeli, de Nederlander Joep Franssens en andere voorbeelden van de Nieuwe Welluidendheid, ten kantore van Gaudeamus met een bulderend hoongelach zijn ontvangen. Want de naam Gaudeamus, was die niet voor eeuwig verbonden met de onvermoeibare promotie van de Bovenbond der Piep Piep Knorders en van jong aankomend talent dat zich de finesses van het Tuut Boem Krakgebeuren eigen wilde maken?
“Die tijden zijn voorbij,” zegt Van Eekeren. “Gaudeamus was inderdaad de exponent van het modernisme, maar het is al jaren bezig dat beeld bij te stellen.”
Arthur van der Drift, stafmedewerker van Gaudeamus en coördinator van het festival: “Je kunt je neus ophalen voor die Nieuwe Spirituele Muziek, en zeggen dat Gaudeamus daar niet voor is, maar dat is een misverstand. Het is onze taak het publiek te laten horen wat er in de nieuwe muziek gaande is, en deze muziek is om verschillende redenen op dit moment erg actueel. Ondernemers organiseren een spiritueel weekeinde; wij organiseren een festival voor nieuwe spirituele muziek. Maar we zijn niet opeens in de Here hoor.”
Oininio heeft enthousiast op de plannen gereageerd, zegt Van der Drift, `al zijn ze dan als partner wat onzeker, omdat ze om de haverklap failliet gaan’, en ook `in de yogawereld’ zijn de programmafolders met enige gretigheid afgenomen. “Maar misschien was dat vooral vanwege de omslag, met die man die een perfecte kopstand maakt, haha.”
Michael van Eekeren legt uit dat de componisten wier werk op het festival wordt uitgevoerd, hebben gezorgd voor een waterscheiding in de muziekgeschiedenis. Hij beschouwt Arvo Pärt als de grondlegger van de stroming die Nieuwe Spiritualiteit wordt genoemd.
Van Eekeren: “Pärt heeft in de jaren tachtig een streep getrokken onder het modernisme. De tijd van klankonderzoek, van complexiteit en van constructivisme was voor hem voorbij. Hij stelde daar religie en emotionaliteit voor in de plaats. Hij wilde echt communiceren. Dat is begonnen met de stukken Fratres en Tabula rasa, waarin hij ruimte schept voor verstilling. Critici leggen vaak ook een relatie met New Age. Die relatie is er, en het zou laf zijn dat te ontkennen. Maar New Age is gebruiksmuziek, en Pärt is veel meer dan dat. Ik vind Fratres en Tabula rasa geniale stukken, die bovendien een discussie op gang hebben gebracht.”
“Het merendeel van de critici, groot geworden met het modernisme, vond dat muziek die eigenlijk niet kón. Ze vonden het, met de woorden van Elmer Schöberger, `te mooi om waar te zijn’. Pärt was in alles het tegendeel van de dingen waar een modernistische voorman als Pierre Boulez voor stond. Pärt en de zijnen hebben helemaal de pretentie niet om de muziek vooruit te helpen, of zo. De oudere garde componisten hoort er daarom een gebrek aan idealisme in.”
Even een korte belronde langs een paar componisten dan maar. Wat hebben Theo Loevendie (oudere garde), Klaas de Vries (middengarde) en Richard Rijnvos (jonge garde) met Nieuwe Spiritualiteit?
Loevendie: “Ik hoorde acht jaar geleden in Warschau een stuk van Kantsjeli waarvan ik toch wel onder de indruk was. Het eindigde met een drieklank van tien minuten, in een steeds veranderende instrumentatie, weet ik nog. Dat had wel wat. Wat ik van Pärt ken, vind ik vaak nogal slap. Er zit in die muziek ook iets van een vlucht voor de werkelijkheid. In de samenleving streef je naar harmonie, maar conflicten zijn onvermijdelijk. Zo is het leven. En juist die conflicten worden in die muziek ontweken.”
Klaas de Vries: “Het is me te gemakkelijk om al die muziek weg te zetten als waardeloos. Zelf heb ik bijvoorbeeld een zwak voor bepaalde stukken van John Tavener. Maar Kantsjeli en Tüür vind ik allemaal even vreselijk. De compositorische oplossingen zijn vaak zo verschrikkelijk simpel. Het lijkt ook wel of die componisten steeds spiritueler worden, haha. Alle aardse kantjes gaan er, op den duur, af”
Richard Rijnvos: “Ik vind dat hele festival eigenlijk nog veel grotere flauwekul dan dat sentimentele gedoe van die componisten. Nieuwe Spirituele Muziek – ik vind het echt een onzin-thema. Met zo’n festival neemt de organisatie het opeens serieus. En dan moet er natuurlijk ook opeens een Nederlandse componist gevonden worden die een stuk moet bijdragen, terwijl er in Nederland helemaal geen componisten zijn die met die muziek iets te maken hebben. Ik vind het weggegooid geld. 0, is het Gaudeamus de organisator? Wist ik niet. Verrassend.”
WAAROM DE Nieuwe Spirituele Muziek juist in de Baltische landen kon opbloeien, is volgens Michael van Eekeren wel te verklaren. “Pärt is een Est, Vasks is een Let, en in hun vaderland is de westerse avant-garde nooit diep geworteld. Wat wel diepe sporen heeft nagelaten, is de minimal music. Dat is bij Pärt ook zonder meer terug te horen. Bovendien is in de Russische muziek de emotionaliteit altijd heel belangrijk gebleven. Daar hebben wij in het Westen, sinds Boulez, toch een wat gecompliceerder verhouding mee. Misschien heeft het ook wel met de twee wereldoorlogen te maken. De `Gebroken spiegels’ van Jan Wolkers, zeg maar – de voorgoed geschonden schoonheid.”
Verder is er een duidelijk verband te leggen met popmuziek, stelt Van Eekeren. “Componisten als Joep Franssens en de Est Erkki-Sven Tüür hebben een achtergrond in popmuziek en ook daarin gaat het om toegankelijkheid. Pop houdt zich niet bezig met rationele principes.”
“Popmuziek is voor mij inderdaad enorm belangrijk geweest,” zegt Joep Franssens. Voelt hij zich op zijn plaats in het festival, dat morgen op het openingsconcert de première van zijn Magnificat zal brengen?
Franssens: “Ten dele. Voorzover het gaat om de bezinning, het religieuze bewustzijn wel, maar als het gaat om religieuze dogmatiek, haak ik af. De eerste betekenis van het woord religio is verbintenis, verering en verwondering – over het leven en de schoonheid ervan. Dat is ook waarop ik mijn muziek baseer. Als je mij samen met Kantsjeli, Pärt en Tüür in één stijlgroep plaatst, zoals wel eens gebeurt, vind ik dat vooral een etiket dat er door anderen is opgeplakt, omdat het beestje nu eenmaal een naam moet hebben. Geografisch gezien klopt het bijvoorbeeld al niet. En mijn muziek mag misschien deels naar Oost-Europa verwijzen, maar heeft zeker zoveel te maken met Amerika, met Steve Reich. Ik voel wel veel verwantschap met Peteris Vasks, trouwens”
Joep Franssens, leerling van Louis Andriessen en Klaas de Vries, is in de Nederlandse muziekwereld een buitenbeentje – tegen wil en dank. Aanvragen bij het Fonds voor de Scheppende Toonkunst, de instantie die jaarlijks drie miljoen gulden subsidiegeld onder Nederlandse componisten verdeelt, schrijft hij al een paar jaar niet meer. “Ik accepteer alleen nog maar opdrachten van mensen of instanties die me op waarde weten te schatten.”
Ondertussen kan hij wel bogen op enig internationaal succes, en moest Donemus van zijn eerste cd met de stukken Echo’s, Phasing en Sanctus binnen de kortste keren drie persingen laten maken om aan de vraag te kunnen voldoen. Diezelfde cd belandde later, tot grote verrassing van de componist, in de jaarlijst van het Avro-radioprogramma De platenzaak op de derde plaats, onder Aafje Heynis en het Requiem van Morales. “Maar ja, van Aafje Heynis kan je het natuurlijk niet winnen,” lacht Franssens.
‘Deine Musik ist von Oben gegeben,’ heeft Vasks ooit tegen Franssens gezegd. Laaiend enthousiast was de Letse componist over het werk van de Nederlander. Gevolg was dat de wereldpremière van Sanctus, een stuk dat Franssens schreef in opdracht van het Residentie Orkest, niet in Den Haag plaats vond, maar in Riga. Het Residentie Orkest heeft het overigens nog steeds niet gespeeld.
Franssens heeft `ingezet op zijn onafhankelijkheid’. “Ik haal mijn geld niet meer bij het Fonds. Maar toch lukt het me mijn hoofd boven water te houden. Voor mijn Magnificat komt de hoofdmoot bijvoorbeeld bij het SNS Reaalfonds vandaan. Maar ik ondervind ook tegenwerking. Ik merk dat mijn aanpak bij collega’s heftige jaloezie triggert.” Meer wil hij niet zeggen. Hij heeft al te veel gezegd, eigenlijk.
Franssens houdt er als componist een radicaal antimodernistische esthetiek op na. “De muziek van Boulez en Stockhausen staat me tegen, net als de kritische, sceptische ondertoon van het modernisme. Ik ben voor de Begeisterung, voor het enthousiasme, de bevlogenheid, het hedonisme voor mijn part, en de overvloed en het gulle van het katholicisme. Met het karige calvinisme heb ik niks.”
“In plaats van het modernisme stel ik de Nieuwe Tijdsgedachte: bevestiging, vertrouwen en harmonie zijn daarbij de sleutelwoorden. Het kritische, sceptische, controlerende vervang ik door affirmatie, door integratie van traditie, en niet door die traditie overboord te lazeren.”
ZO COMPONEER ik ook. In Magnificat, voor sopraan solo, gemengd koor en orkest, op een tekst van Fernando Pessoa, is de leidende melodielijn bij voortduring aanwezig, maar steeds in een andere stem en steeds anders geproportioneerd. De canon speelt ook een belangrijke rol. En ik hecht aan een hiërarchie in toonrelaties, met de grondtoon als uitgangspunt. Noem het maar tonaliteit.”
We mogen dit van Franssens niet teruggrijpen op oude middelen noemen. “Door het woord `teruggrijpen’ te gebruiken, bezie je mijn werk vanuit een modernistisch standpunt. Ik grijp niet terug, want voor mij hebben die oude middelen nooit afgedaan. Erkennen van tonaliteit is voor mij altijd een onlosmakelijk onderdeel van het componeren geweest. Zo doe je het gewoon.”
In zijn studietijd schreef hij, `onder druk van Klaas de Vries’, een modernistisch stuk. “Daar ben ik toen ongelooflijk van geschrokken. Ik ben er helemaal van in de war geraakt. Toch is het een belangrijk stuk voor me geweest, omdat ik ervan heb geleerd dat dit mijn pad niet was. Elke componist moet zich uitdrukken in een taal die de zijne is.”
De taal van Franssens, zegt hij, heeft verwantschap met Palestrina, met Bach, met Reich, met de Ligeti van Lontano – `maar steeds minder’ – en met een popgroep als Yes. “Ja, die volle texturen vind ik mooi; die muren van geluid. Ik hou van veel kleurvermengingen en van een verzadigde klank. En het extatische van Yes spreekt me aan, en ook het melancholische. Dat zit in me. Het is mijn kleur en mijn toon.”
“Weet je, als ik mijn eigen muziek hoor, hoor ik in één flits hoe ik ben. Ik geef me volledig bloot. En ik ben er inmiddels achter dat hoe meer ik in mijn muziek een bekentenis afleg, hoe beter die muziek wordt. En daar gaat het allemaal om.”