Over het fenomeen nieuwe spiritualiteit
04-03-1999
Michael van Eekeren
JOEP FRANSSENS, RUDOLF WERTHEN EN BART SCHNEEMANN
OVER HET FENOMEEN NIEUWE SPIRITUELE MUZIEK
DOOR MICHAEL VAN EEKEREN
JOEP FRANSSENS
Van de Nederlandse componisten die tot de stroming van ‘nieuwe spirituele muziek’ gerekend kunnen worden, is Joep Franssens (1955) op dit moment de meest succesvolle. Nadat zijn eerste Donemus-cd met de orkestwerken Echo’s, Phasing en Sanctus vorig jaar een soort hit op de klassieke radiozenders werd, raakten zowel de componist Peteris Vasks uit Letland als de nieuwe chef-dirigent van het Nederlands Kamerkoor en Part-specialist Tõnu Kaljuste uit Estland in zijn muziek geïnteresseerd.
Franssens is op zijn beurt een bevlogen pleitbezorger van de componisten en musici uit de Baltische staten. ‘Ze hebben iets menselijks dat mij in hoge mate aanspreekt. Vasks zegt tegen mij: ‘Deine Musik ist ja von oben ab gegeben.’ Dat vind ik geweldig. Ik hoor een Nederlander dat nog niet zeggen.’
Tijdens de zomer van 1999 werkte Joep Franssens in een strandvilla in Bergen aan Zee aan zijn nieuwe orkestwerk Magnificat voor sopraan, koor en orkest. Dit nieuwe werk, dat hij mede op initiatief van Stichting Gaudeamus en het Festival Nieuwe Spirituele Muziek componeerde, zal op 7 november 1999 zijn wereldpremière beleven in het Concertgebouw te Amsterdam. Het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor staan dan onder leiding van dirigent Tõnu Kaljuste. De rustige omgeving van de strandvilla inspireert hem. De natuur, de zee zijn altijd belangrijke inspiratiebronnen geweest bij het componeren.
Tot zijn zestiende jaar luisterde Franssens vooral naar Bach en Beethoven. Daarna, gedurende de jaren zeventig, toonde hij alleen maar interesse in popmuziek van het grote gebaar, van symfonische rockbands als Yes, Pink Floyd, Genesis, Klaus Schulze, Tangerin Dream, Zappa. ‘In deze tijd is mijn compositorisch bewustzijn ontstaan. Yes duikt af en toe wel eens op in muziek. Ik kan je bijvoorbeeld in Phasing passages aanwijzen die mij zelf doen denken aan Tales of topogrophic oceans.’ Via Keith Jarrett en zijn Köln Concerto (nog steeds een succes van het ECM-label van Manfred Eicher) kwam hij bij de minimal music van Steve Reich terecht. Hedendaagse gecomponeerde muziek die in de sound een sterke overeenkomst met popmuziek vertoonde. De neiging om zelf te gaan componeren ontstond toen hij Six Piano’s van Reich hoorde en hij zich afvroeg hoe dát er nou in vredesnaam op papier uit zou zien. ‘Ik heb toen veel moeite gedaan om die partituur te pakken te krijgen. Het zag er veel eenvoudiger uit dan ik verwacht had.’ Omdat Louis Andriessen in die tijd, 1981, als componist in Nederland het dichtst bij de minimal music van Reich stond, ging Franssens bij hem in Den Haag studeren. Na twee jaar vervolgde hij zijn studie bij Klaas de Vries in Rotterdam. ‘Tijdens de compositielessen kwamen alle componisten van het modernisme en van de avant-garde aan bod, maar het was van meet af aan duidelijk dat ik er niets mee wilde. In die tijd kende ik Pärt en Vasks nog niet. Mijn natuurlijke muzikale omgeving is altijd de drieklank geweest. Voor Beethoven, voor de mannen van Yes en Pink Floyd was dat natuurlijk ook vanzelfsprekend, maar ook voor Reich. Geconfronteerd met componisten als Boulez en Stockhausen merkte ik dat het niet mijn soort muziek was.
‘Ik heb van huis uit meegekregen dat je kunt vertrouwen op je intuïtie, op je gevoel. Als je intuïtie aangeeft: wegwezen hier, want dat was het signaal dat ik binnenkreeg, dan moet je ook onmiddellijk wegwezen. Letterlijk. Ik weet nog dat ik eens naar een slagwerkconcert ging met een stuk van Xenakis. Omdat die muziek mij niet direct aanspreekt, kreeg ik er geen prettig gevoel bij.
Franssens componeert thuis altijd aan de piano, maar in Bergen aan Zee werkt hij aan de synthesizer, een oude Roland D50 met koptelefoon. Hij moet voortdurend de noten voelen met zijn handen. Hij kan niet achter een bureau zitten en droog componeren. In Bergen aan Zee wandelt Franssens elke middag van half drie tot vier langs het strand. Dan luistert hij vaak op de walkman naar wat hij tot dan toe heeft gecomponeerd.
Als hij langs de zee loopt kan hij meer op afstand beoordelen hoe het geworden is. ‘Soms hoor je dan ineens dat je te lang in Bes blijft hangen. Dan bedenk je van te voren dat elke sectie ongeveer drie minuten in zijn toonsoort moet blijven, maar dan werkt het ineens niet en moetje na enkele maten al naar de volgende toonsoort.
‘Als je langs dat strand loopt en je ziet iedere dag dat lijnenspel van de zee: de regelmatigheid en de voorspelbaarheid, maar ook de onregelmatigheid en het grootse. Een ‘vloedgolf’ die ineens twintig meter verder het strand opkomt dan de andere. Daar moet iets aan ten grondslag liggen, want het is zóveel en zó groot en dan hebben we het nog maar over zo’n relatief kleine zee als de Noordzee. Het heeft wel met de zon en de maan te maken, maar het mysterium tremendum vang je er niet mee. Dat is iets dat je niet kan benoemen. Iets dat je niet kan begrijpen. Je hoeft het ook niet te begrijpen. Het inspireert.
‘De natuur speelt in mijn muziek altijd een grote rol. Het is een grote bron van inspiratie, langs de zee lopen inspireert mij echt. In Gaasperdam zoek ik ook het water op, de Gaasperdammer plas. Als ik langs de zee loop of naar de zee kijk, de zee zie, dan ervaar ik dat als een streling van de ziel. Alsof ik door iets wordt aangeraakt, zo voelt het.’ De wereld van het twintigste eeuwse modernisme met zijn academische specialisaties, vaak leidend tot ontoegankelijke, complexe en atonale muziek, is niet de wereld van Joep Franssens. Hij voelt zich veel meer thuis bij het idee van de Homo Universalis in de Renaissance. Sinds zijn puberteit heeft hij de neiging om de wereld te verklaren vanuit een soort holistische visie dat alles met alles samenhangt. Zijn keuze van teksten getuigt hiervan. Het koorwerk Harmony of the Spheres is gebaseerd op een tekst van Spinoza over ‘vriendschap’. Dwaallicht is eveneens gecomponeerd op een tekst van Spinoza waarin deze een poging doet ‘god’ te definiëren.
‘Ik ben niet godsdienstig opgevoed. Ik ben niet Russisch Orthodox zoals Pärt, of Katholiek zoals Górecki. Ik hou me verre van alles wat te maken heeft met de institutionalisering van geloof. Maar er ís wel iets. Er is meer dan wij kunnen waarnemen.
‘Op mijn achtentwintigste, dat is nu zestien jaar geleden, kwam ik voor het eerst in de Notre Dame in Parijs (de parallelle organa van Notre Dame-school van Leoninus en Perotinus uit de Middeleeuwen, MvE). Toen ik daar binnenkwam werd ik overweldigd door de schoonheid van die kerk. Ik liep met open mond naar boven te kijken. Ik kon bijna niet meer kijken want ik was sterk ontroerd. Ik kon het gewoon niet geloven. Je wordt bevangen door iets dat zo groot is, zoveel is, het is iets waar je je bij thuis voelt.
‘Het spirituele heeft te maken met het religieuze, maar ook met de ruimte die je laat aan datgene wat je niet kunt beredeneren. Intuïtie tegenover ratio. De modernisten zeggen: wij gaan dit allemaal uitpluizen, wij gaan net zolang door tot we weten hoe het werkt.
Ze hebben een technologische houding. Daar geloof ik niet in. Vooruitgang is een actie die weer leidt tot reactie, bij iedere nieuwe ontdekking ontstaan staan er meteen weer nieuwe problemen. ‘Het is wel zo dat ik een missie heb en die is dat ik wil dat mensen ontroerd worden. Dat ze bij de lurven gegrepen worden.
‘Mijn muziek wil, net als die van Pärt en Kantsjeli, in hoge mate resoneren met het publiek. De grondtoonorganisatie heeft een inherente structuur, zoals de grammatica van de taal waarin wij spreken. Woorden zijn geen losse delen, het heeft allemaal met elkaar te maken. Als je de grammatica beheerst dan kan je iets overbrengen. Als je de taal uit elkaar sloopt, grammatica en syntaxis onbenut laat en er dus een laboratoriumkunst van maakt dan beroof je de taal van zijn potentie. Mijn overtuiging is: vertrouw op je gevoel. Dat gevoel zal altijd een uitdrukking blijven van de tijdgeest en dus altijd weer nieuw zijn.’