Verslavende klankenzee van Franssens
HN 04-02-2000
Dirk Lijmes
Verslavende klankenzee van Franssens
Je moet van goeden huize komen als je vandaag de dag nog alle ontwikkelingen op muziekgebied wilt bijbenen. In een enorme heksenketel verdringen de meest uiteenlopende ingrediënten zich in een voedzame hedendaagse muzikale maaltijdsoep. Overal drijven post-postmoderne (of inmiddels alweer post-post-postmoderne) brokken: een smakelijk stukje cross-over, een schijnbaar onverteerbare homp ‘nieuwe complexiteit’, een ondefinieerbare stengel… je valt van de ene smaak in de andere en weet op een gegeven moment helemaal niet meer wat je eet. Of je hebt het grootste gedeelte inmiddels letterlijk en figuurlijk alweer uitgekotst.
Totdat die ene hap komt, die je verbrande keel opeens balsemt: de ‘nieuwe eenvoud’, of – al naargelang de kok – de ‘nieuwe spiritualiteit’. In een tijd die bruist van onrust, klankmatige chaostheorieën, zinloos muzikaal geweld, krijgt de consument weer een houvast. Muziek die rust geeft, muziek die te behappen is. Muziek waarin je de aardse sores kunt inruilen voor de hemelse gelukzaligheid. Ellenlange lijnen, welluidende samenklanken, die je uit de heksenketel naar een grote blauwe zee zuigen, of je wilt of niet. Muziek die lijkt te beantwoorden aan een behoefte van de gestresste, materialistische 21ste-eeuwen. De nieuwe wind waaide aanvankelijk vooral uit het oosten, niet de Est Arvo Pärt, de Georgiër Giya Kantsjeli, de Pool Henry Górecki als de belangrijkste vertegenwoordigers. Maar ook ons nuchtere kikkerland heeft zijn eigen ambassadeur: Joep Franssens. Zelf voelt hij zich overigens niet echt thuis in deze ‘stroming’: ‘Ik heb het gevoel dat me iets wordt afgenomen als anderen mij ergens in onderbrengen. Dat wat ik als componist in mijn allereigenste alchemistenhokje aan het brouwen ben, dat dat ineens gemeengoed wordt.’ Maar wie zijn muziek hoort wordt op een zelfde manier getroffen en meegenomen als bij zijn Oost-Europese collega’s. Men moet het ijzer smeden als het heet is, zullen ze in Amsterdam hebben gedacht, want slechts een jaar of twee nadat Donemus een complete cd aan Franssens wijdde, ligt er alweer een nieuwe op tafel. Na het `Festival van de spirituele muziek’ dat onlangs in het Amsterdamse Concertgebouw plaatsvond, zullen deze cd’s wel als warme broodjes over de toonbank gaan. Van een Oininio-effect (het failliete centrum van Ronald Jan Heijn) lijkt in de hedendaagse muziek vooralsnog geen sprake, ook al vraag je je stiekem af wat de houdbaarheid is van deze hapklare kost.
Aan het begin van een nieuwe eeuw is deze muziek weer net zo rustgevend als de `eindeloze’ wereld die de Renaissancecomponisten in hun koormuziek oproepen. Het eerste stuk Dwaallicht is wat mij betreft meteen het sterkst: in 23 minuten bouwt Franssen een hemelse, emotionele kathedraal op waar je helemaal in wegzinkt en die je eigenlijk nooit meer zou willen verlaten. Alsof je in een liefdevolle wurggreep bent genomen. Na dit bijna verslavend werkend begin zijn Taking the Waters en Winter Child wat minder pakkend en aardser. Maar alleen al door de uitgestrektheid geef je je uiteindelijk gewonnen. Franssens: `Ik hoop dat deze cd een publiek bereikt dat behoefte heeft aan meer gevoelvolle en spirituele muziek. Mijn opvatting van het spirituele in de muziek en elders is, dat er een belangrijk deel is weggelegd voor dat, wat je niet kan verklaren, wat je niet met je verstand kan bevatten en wat ook geen verklaring behoeft. Muziek moet ook altijd een beetje geheim blijven.’
Dirk Luijmes